Genesis 17

1) negen en negentig

Hebr. een zoon van negentig jaar en negen jaren. Dit was het vijf en twintigste jaar ndat hij de belofte van de vermenigvuldiging zijns zaads in Haran ontvangen had; boven Gen. 12:2,3,4.

Ge 12.2,3,4

2) God de

Dat is, die niet alleen sterk en vermogend ben, om u tegen alle kwaad te bewaren, maar ook genoegzaam, om u met alle goederen naar lichaam en ziel te verzorgen; als zijnde een God, die de genoegzaamheid in mijzelven eeuwiglijk en onveranderlijk tot mijn bondgenoot aanneem.

3) voor mijn

Zonder geveinsdheid en met een oprecht hart Mij vertrouwende, en Mij als in mijne tegenwoordigheid vrezende; alzo onder Gen. 24:40; verg. boven Gen. 5:22,24.

Ge 24.40 5.22,24

4) oprecht.

Zie boven Gen. 6:9.

Ge 6.9
5) stellen

Dat is, vernieuwen, en met een heilig sacrament bevestigen; zie vs. 10.

Ge 17.10

6) gans

Hebr. in zeer zeer.

7) viel Abram

Betuigende daarmede niet alleen zijn nietigheid en onwaardigheid, maar ook zijn eerbiedig en dankbaar hart jegens den almachigen en genadigen God; alzo onder vs. 17; Lev. 9:24; Ezech. 43:3.

Ge 17.17 Le 9.24 Eze 43.3
8) vader van

Niet alleen naar het vlees, als der Isra‰lieten, Isma‰lieten, Idume‰rs, Kethure‰rs, maar inzonderheid naar den geest, als van alle ware gelovigen door de ganse wereld, van welk geslacht en welke natie zij ook mogen zijn; Rom. 4:16,17; verg. boven Gen. 12:2, en de aantekening daarop.

Ro 4.16,17 Ge 12.2
9) Abraham:

In dezen naam Abraham is de letter h ingevoegd, zijnde de eerste van het woord, Hamon, dat God hier gebruikt, betekende menigte of veelheid. Dit is de eerste naam, dien God veranderd heeft; en hiervan is het gebruik gekomen, dat men de namen bij de besnijdenis heeft gegeven.

10) tot volken

Zie boven op vs. 4.

Ge 17.4
11) oprichten

Of, bevestigen.

12) eeuwig

Eeuwig voor alle gelovigen in Christus, ten aanzien van het lichamelijke, mitsgaders de gevolgen daarvan, en in het bijzonder dit sacrament der besnijdenis.

13) God, en

Dat is, tot uw Zaligmaker, door den toekomstigen Messias. Deze manier van spreken begrijpt de goederen, die dit verbond der genade medebrengt. Zie Lev. 26:12; Ps. 33:12, en Ps. 144:15; Jer. 31:33.

Le 26.12 Ps 33.12 144.15 Jer 31.33
14) land uwer

Waarin gij als vreemdeling gekomen zijt, gereisd hebt, en nog verkeert en verkeren zult. Zie onder, Gen. 28:4, en Gen. 36:7, en Gen. 37:1. Het woord staat in het getal van velen, om aan te wijzen de gedurigheid en lengte van den tijd, waarin hij daar vreemdeling zou wezen.

Ge 28.4 36.7 37.1

15) eeuwige

Hebr. tot bezitting der eeuwigheid. Zie vs. 7.

Ge 17.7
16) Gij nu

Dat is, wat u aangaat, of van uw zijde. Nadat God zijn beloften gegeven had, zo eist Hij ook den plicht van zijn volk, zijnde het andere deel des verbonds. Vergelijk dit met vs. 4.

Ge 17.4
17) mijn verbond,

Dat is, het teken en zegel mijns verbonds, gelijk vs. 11 wordt verklaard; zie Rom. 4:11. Deze manier van spreken, waardoor het teken den naam draagt van de betekenende zaak, wordt in de sacramenten menigmalen gebruikt, niet alleen om de geestelijke weldaden ons te beduiden en te verklaren, maar ook aan elken bondgenoot te verzegelen. Verg. hiermede Exod. 12:11; Matth. 26:17; Hand. 22:16; 1 Cor. 10:6, 1 Cor. 11:24,25; Tit. 3:5.

Ge 17.11 Ro 4.11 Ex 12.11 Mt 26.17 Ac 22.16 1Co 10.6 11.24,25 Tit 3.5

18) mannelijk is

Gelijk de natuurlijke onreinheid der vrouwen met de mannen gemeen was, zo behoorde ook haar de belofte der genade; niettemin heeft God een sacrament ingesteld, hetwelk alleen aan het mannelijk geslacht kon bediend worden, omdat de mannen de voornaamste oorzaak zijn van de geboorte, en, door de voortplanting, ook der natuurlijke onreinheid. Dit was genoeg voor dien tijd, totdat de Messias komende, een ander teken voor beiderlei geslacht instellen zou. Dat evenwel de vrouwen mede onder het verbond begrepen zijn, blijkt onder Gen. 34:14; Exod. 12:3,4; Jo‰l. 2:15,16.

Ge 34.14 Ex 12.3,4 Joe 2.15,16
19) vlees

Van de manier der besnijdenis, zie Joz. 5:2,3.

Jos 5.2,3

20) teken

Hier spreekt God van de besnijdenis eigenlijk; want zij was eigenlijk een teken des verbonds, en niet het verbond zelf, gelijk Hij ook aldus spreek van de andere sacramenten als van het pascha, Exod. 13:9: van den heiligen doop, Matth. 3:11; van het heilige avondmaal, 1 Cor. 11:28.

Ex 13.9 Mt 3.11 1Co 11.28
21) de ingeborene

Zie boven, Gen. 14:14, en Gen. 15:3.

Ge 14.14 15.3

22) de gekochte

Hebr. verkrijging of koping des gelds, dat is, met geld verkregen of gekocht.

23) vreemden,

Hebr. zoon des vreemden.

24) zekerlijk

Hebr. besnijdende besneden worden.

25) eeuwig

Zie vs. 7.

Ge 17.7
26) wiens

Welverstaande, desgenen, die, bejaard zijnde, de besnijdenis door ongeloof of verachting zou nalaten, of die de nalating van zijn ouders aan hem begaan, niet zou verbeteren, mits de besnijdenis te ontvangen. Anders, die het vlees der voorhuid niet zal besnijden.

27) dezelve

Dat is, de mens zal uit de gemeenschap van Gods volk gebannen zijn. Deze manier van spreken begrijpt ook, volgens sommiger gevoelen, een lijfstraf, door de overheid uit te voeren. Verg. Exod. 31:14, en Lev. 17:4.

Ex 31.14 Le 17.4

28) mijn verbond

Zie 1 Cor. 11:27,29.

1Co 11.27,29
29) Sara:

Gelijk de naam Abram veranderd is in Abraham, door invoeging van de letter h, alzo wordt de naam Sarai veranderd door verwisseling van de letter i in h op het einde. Sarai betekent, naar sommiger gevoelen, mijne prinses, doch eigenlijk : mijne prinsen; Sarah Sara betekent absolutelijk een prinses, waarvan de reden in het volgende vs. 16, wordt verhaald.

Ge 17.16
30) zegenen,

Zie boven Gen. 1:28.

Ge 1.28
31) viel Abraham

Zie boven vs. 3.

Ge 17.3

32) lachte;

Te weten, niet uit twijfeling, gelijk Sara, onder Gen. 18:12, maar uit verwondering en blijdschap, sterk in het geloof zijnde, en ten volle vertrouwende, dat God, hetgeen Hij beloofd had, kon en zou volbrengen. Zie Rom. 4:19,20,21.

Ge 18.12 Ro 4.19,20,21

33) die honderd

Hebr. een zoon van honderd jaar.

34) die negentig

Hebr. een dochter van negentig jaar.

35) Och,

Abraham wenste dat Isma‰l niet geheel van God mocht verlaten worden, maar dat God zijn ogen over hem wilde houden, om hem te beschermen en te zegenen.

36) Izak;

Hebr. Jitschak. God geeft hem dezen naam van wege zijns vaders lachen. Zie vs. 17.

Ge 17.17

37) eeuwig verbond

Zie boven vs. 7.

Ge 17.7
38) twaalf

Zie de namen dezer vorsten onder Gen. 25:13,14,16.

Ge 25.13,14,16
39) mijn verbond

Merk op dit onderscheid: aan Isma‰l worden lichamelijke goederen beloofd, maar Izak het verbond, begrijpende niet alleen lichamelijken, maar ook geestelijken zegen.

40) andere jaar

Dat is, het naastvolgende.

41) voer op

Te weten, naar den hemel, in zulk een gedaante gelijk Hij hem verschenen was; boven vs. 1.

Ge 17.1
42) oud negen

Hebr. een zoon van negen en negentig jaar. Alzo in het volgende vs.

43) op dezen

Op welken God Abraham het bevel der besnijdenis heeft gegeven, zodat hij geen uitstel heeft genomen. Verg. boven vs. 23.

Ge 17.23
44) van den

Hebr. van met den zoon des vreemden. De zin is, dat niet alleen de ingeborene van Abrahams huis en de gekochte besneden werden, maar ook de vreemden, die hem dienden, niet ingeboren noch gekocht zijnde. Anders, van den vreemden [te weten, zijnde] niet van Abrahams geslacht. Anders van den vreemden gekocht. Hebr. van den zoon, of kind eens vreemden, gelijk elders.

Copyright information for DutKant